Algemene termijnenwet: rechter gaat de fout in

Shutterstock 47433454

Jenna Zhao

Commercieel Medewerker Binnendienst

Delen via social

  • 11-02-2020
  • Leestijd: 2 minuten
  • Geschreven door Jenna Zhao

De Algemene termijnenwet is per 1 april 1965 ingevoerd samen met de invoering van de vrije zaterdag. De wet is kort en heel strak geformuleerd. Bij een recente, nog niet gepubliceerde, uitspraak van de Voorzieningenrechter in Utrecht ging het fout. De rechter in kwestie kent duidelijk artikel 2 Algemene termijnenwet niet en dat heeft in die kwestie zeer ernstige gevolgen.

De artikelen 1 en 2 geven verlengingsregels, artikel 3 geeft aan wat feestdagen zijn en artikel 4 geeft een aantal uitzonderingen.

Individuele wetten kennen tal van uitzonderingen op de Algemene termijnenwet. Bekend zijn de uitzonderingen in belastingwetgeving die duidelijk stellen dat als de laatste dag van aangifte of betaling op een Algemene termijnenwet dag valt er geen verlenging plaatsvindt.

Zaterdag, zondag of feestdag

Artikel 1 lid 1 regelt verlenging van wettelijke termijnen die op een zaterdag, zondag of feestdag eindigen. Het geldt enkel voor wettelijke termijnen, dus niet voor overeenkomsten, niet voor rechterlijke uitspraken (dwangsommen) en ook niet voor verdragen of verordeningen. De wet regelt enkel verlenging als de termijn op een Algemene termijnenwet dag eindigt. Een termijn die op een Algemene termijnen dag begint, hoeft er dus niet onder te vallen.

De wet beschermt hier duidelijk diegene voor wie de termijn bestemd is. Bekende voorbeelden uit rechtsvordering zijn beroepstermijnen en de beveltermijnen van art. 439 en 502. Verlenging betekent in dit geval een latere datum.

Terugrekenen

De wet kent ook termijnen waarbij teruggerekend wordt vanaf een bepaald moment. Het voorbeeld is de dagvaardingstermijn van 114 Rv. Als bij terug rekening van de datum het einde op een Algemene termijnen dag zou vallen moet op grond van art. 1 lid 2 verder teruggerekend worden. Bij verlenging op grond van artikel 1 lid 1, een latere datum dus, zou de termijn anders worden verkort.

De bepaling is cruciaal

Een bepaling die in de praktijk van bijzonder belang is bij korte betekeningstermijnen is artikel 2 Algemene termijnenwet. Het artikel bepaalt dat in termijnen van tenminste 3 dagen 2 dagen moeten voorkomen die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Een termijn die al dan niet verlengd is op grond van artikel 1 lid 1 moet dan (nog verder) worden verlengd.

Vooral bij toepassing van de art. 443 lid 1 en 505 lid 1 Rv. is de bepaling cruciaal.

Een beslag op roerende zaken dat op een woensdag is gelegd en op donderdag is ingeschreven, moet binnen 3 dagen (na inschrijving) worden betekend. De dag van het beslag zelf telt niet mee. Dat wil zeggen dat de eerste dag voor de betekening (na inschrijving) vrijdag is, de tweede zaterdag en de derde én laatste dag zondag. Onder art. 1 lid 1 wordt de termijn verlengd naar maandag.

Is artikel 2 nu relevant, het is immers een termijn van 3 dagen? Het is relevant, maar verlengt de termijn niet. In de termijn om het beslag te betekenen zitten immers 2 dagen die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Namelijk de vrijdag na het beslag en de maandag.

Wordt het beslag evenwel op vrijdag gelegd dan eindigt de betekentermijn op maandag (derde en laatste dag na beslag). Nu zitten in die termijn evenwel geen twee vrije dagen zodat de termijn wordt verlengd tot en met dinsdag.

Het is wel altijd van belang dat eerst artikel 1 lid 1 Algemene termijnenwet wordt toegepast en dan pas artikel 2.

Rechter gaat de fout in

Bij een recente, nog niet gepubliceerde, uitspraak van de Voorzieningenrechter in Utrecht ging het fout. De rechter in kwestie kent duidelijk artikel 2 Algemene termijnenwet niet en dat heeft in die kwestie zeer ernstige gevolgen.

Een beslag op onroerende zaken wordt op donderdag 4 mei 2017 gelegd en op vrijdag 5 mei 2017 bij het Kadaster ingeschreven. Betekening vindt plaats op dinsdag 9 mei 2017. Met artikel 1 komt de termijn uit op maandag 8 mei, met artikel 2 wordt het 9 mei 2017.

Wat schetst een ieders verbazing als men de onderstaande overwegingen leest:

“5.1 Volgens artikel 705 lid 2 wetboek van burgerlijke rechtsvorderingen (hierna: Rv.) kan de opheffing van een conservatoir beslag onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende vervangende zekerheid is gesteld. Volgens artikel 505 lid 1 Rv. dat ook van toepassing is op conservatoir beslag op onroerende zaken door het verbindingsartikel 712 Rv., dient het proces-verbaal van inbeslagneming in de openbare registers te worden ingeschreven. Volgens hetzelfde lid dient op straffe van nietigheid, het afschrift van dat proces-verbaal niet later dan drie dagen na de inschrijving aan de geëxecuteerde te worden getekend. De termijn begint te lopen na de inschrijving in de openbare registers.

5.2. De voorzieningenrechter zal het beroep op nietigheid van het beslag wegens verzuim van vormen als meest verstrekkend standpunt als eerste behandelen. In het onderhavige geval is het conservatoir beslag op de woning op 4 mei 2017 gelegd en vervolgens op 5 mei 2017 ingeschreven in de openbare registers. Dit betekent dat het afschrift van het proces-verbaal uiterlijk op maandag 8 mei 2017 had moeten worden getekend aan beslagene. De beslaglegger heeft het proces-verbaal echter pas op dinsdag 9 mei 2017 doen betekenen, waardoor sprake is van verzuim van vormen die nietigheid tot gevolg heeft. Dat, zoals de beslaglegger tracht te betogen, 5 mei 2017 een algemeen erkende feestdag is, hetgeen betekent dat de termijn met een dag wordt verlengd, waardoor de betekening wel tijdig zou zijn geschied, is onjuist.

Immers volgens artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnwet wordt enkel een in een wet gestelde termijn die op een algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Dit betekent dat het beslag nietig is en zal worden opgeheven.”

De beslaglegger ging in het kort geding op één punt ook de fout in: dat 5 mei een erkende feestdag is, is voor deze casus niet relevant omdat de termijn pas op zaterdag 6 mei gaat lopen. De dag van inschrijving telt immers niet mee omdat de betekening plaats moet vinden binnen 3 dagen na inschrijving.

De gevolgen voor de beslaglegger zijn fataal. Het beslag wordt doorgehaald en een nieuw beslag na nieuw verleend verlof is te laat. Het transport heeft reeds plaatsgevonden.

Het is te verwachten en hopen dat het Hof Arnhem deze heel unieke misslag corrigeert maar de gevolgen zijn, ook al vindt vernietiging plaats, niet herstelbaar. De HR maakte immers op 26 mei 2000 in Aruba/Boeije (NJ 2001, 388) terecht uit dat een ‘hersteld beslag’ de verkrijger niet zal deren.